woensdag 26 november 2014

Ballade

Oude zalen,
van steen en rots,
gelegen in dalen,
omringd met wouden, trots.
En op de muren,
eeuwenoude runen,
en signaturen,
van vorsten, trots.

Daar ga ik heen,
daar slaat mijn hart,
voor steen of veen,
speel ik voor bard.

Diepe moerassen,
groenig veen,
vreemde wezens,
trekken er doorheen.
En het land,
al lang verzand,
en op de rand,
staan spar en eik doorheen.

Daar trek ik door,
langs veen en dier,
en mijne lier,
geeft zich gehoor.

Machtige wezens,
schoon of slecht,
vliegend op bezems, 
of aan de grond gehecht.
En Elf en trol,
spelen grote rol,
kobolden dol,
zijn aan wat anders gehecht.

Ik zal hen zien,
wezen en woud,
terwijl ik hen bedien,
van balladen oud.

Bossen prachtig,
sparren oud,
eiken krachtig,
van sterk eikenhout.
En kronkelpad,
klein, smal, en dat
vaak onderbroken zat
met gevallen eikenhout.

Daar stap ik fier,
bij de bomen ben ik heer,
en ik speel nog één laatste keer,
mijne lier.

Dan keer ik terug,
nog een laatste maal,
kijk ik vlug,
nog even terug, op dit allemaal.
En dan weer stug,
zet ik er de pas in, vlug,
en doe ik dit verhaal,
over dit allemaal.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten