Deel acht
De nacht van kobolden en Elfen
Melchiorn, de tovenaar, en Oldewei reden door het duistere woud. Mist hing over hun pad, de wind blies zachtjes door de toppen van de vele sparren, en er was niets dan stilte… De bomen sloten zich als schroeven rondom eenieder die voorbij ging en lieten geen zonlicht door… De lucht werd beklemmend...
Stilte.
Schaduwen werden schrikwekkend groot, tot ze alles verzwelgende beesten leken, om dan ineens te krimpen en te verdwijnen, voorgoed...
Stilte.
“Sinds het verraad van de Zwarte Vrouwe is dit bos veranderd…Het is duister, en doods!”, zei Oldewei fluisterend, alsof hij bang was dat de wind meeluisterde. “Niet alles is veranderd, mijn vriend, niet alles...", sprak de magiër, en daarna: “Zie, de tocht van de Elfen, door dit zieke woud!” En inderdaad, tien meter voor hen vlogen honderden kleine Elfjes voorbij. Toen ze lucht kregen van hun toeschouwers, kwamen ze eerst schuchter en dan nieuwsgierig even kijken. Oldewei, die nog nooit een Elf gezien had, was verbaasd.
Ze waren zo klein en dun dat ze op één hand gedragen konden worden. Ze droegen groene gewaden, die hun voeten en armen open lieten, en schoeisel van zachte stof. Alles aan hen leek van een boom of een struik te komen. De neus was een tak en de vleugels waren bladeren. Hun haar was blond en glad en schitterde in de zon, ze hadden blauwe ogen die van links naar rechts, van onder naar boven flitsten.
De Elfjes gingen op Oldewei’s schouders zitten, of trokken speels aan diens haren. Anderen speelden al giechelend en kirrend verstoppertje in Melchiorns baard. “Dit zijn nog maar jonkies”, zei hij, “hun ouders zitten verderop.” Oldewei keek en zag grotere Elfen naar hén kijken, met dezelfde vriendelijke trekken als hun kinderen. “Ze zien er allemaal zo lief uit... Zijn er soms geen slechte Elfen, Melchiorn?” “O, jawel... Er zijn de Gurluks, kobolden...” Die laatste zin sprak hij fluisterend uit, en terwijl hij het zei, betrok zijn gezicht. “Elfen die zich niet meer met bomen en poelen bezig hielden, maar begonnen te graven in de vuile aarde om goud en edelgesteente te vinden... Ze groeven steeds dieper, terwijl ze hun vleugels en de glans van hun ogen en haar verloren... De Elfen zijn het puurste en zuiverste ras ter wereld, en daarom haten de Gurluks hen. Ze proberen de Elfen op elke manier te kwetsen...” “Hoe dan, Melchiorn?” vroeg Oldewei. “Door hun kinderen te doden…!” Melchiorn had het nog maar net gemompeld, of ze voelden beweging in de aarde. Plotseling braken handen de grond open en verschenen fel behaarde armen en klauwen die door de openingen uitstaken en in het wilde weg grepen... Voorbij vliegende Elfen-kinderen werden vastgepakt en dood gedrukt! Het speelveld was in een slagveld veranderd! Oldewei trok zijn zwaard en probeerde de plotseling opgedoken kobolden terug in hun holen te dringen, Melchiorn sloeg met zijn staf in het rond, en de Elfen-ouders trokken hun kinderen uit de klauwen van de Gurluks… Steeds weer trok de half verborgen vijand zich terug en steeds weer kwamen andere handen uit de gaten te voorschijn... De kobolden drukten de kinderen brutaalweg dood en smeten de lijkjes op de grond... De volwassen Elfen zochten radeloos hun overgebleven kindjes bij elkaar en vluchtten... Oldewei werd bij zijn been gegrepen en onderuit gehaald. Hij stond op en zag nog net de laatste Gurluk in zijn hol verdwijnen. De wind blies zachtjes door de top van de hoge den...
Stilte.