zondag 2 februari 2014

Beetje Tolkien (1)

gisterochtend op 'n uurtje tijd 
zomaar uit de pen gerold, net 
als het lied een week terug,
helemaal zonder schaven

begin van een boek, zegt ie
en droomt al van de uitgave
(tot voor kort nochtans de
mening toegedaan dat na
Tolkien geen "episch"
verteller meer op kon
staan...)




Het licht flikkerde op de wanden en belichtte de vele perkamentrollen en boeken die kris kras over de tafel verspreid lagen. Langs de muren stonden eikenhouten kasten, en in het midden van het vertrek stond een grote ronde tafel, nauwelijks te zien onder al de boeken die er op en rond lagen. Aan de tafel zat een man, in het bruin en grijs gekleed. Hier en daar was zijn tuniek met gouddraad versierd. Zijn kleding hing losjes rondom hem, en hij hield een grote houten staf in zijn hand. Hij had een baard die over de grond sleepte. Hij las de boeken op z’n tafel, terwijl hij gefrustreerd mompelde.
“Ik begrijp het niet...” “Hoe heeft dit kunnen gebeuren?” Zei hij alsmaar tegen zichzelf. “Ik begrijp het niet!” “De lucht wordt beklemmend, en het gevoel van wanhoop snoert elk wezen de mond... net als de laatste keer...” “De sneeuwklokjes en madeliefjes zijn verdord, de bomen te kaal voor deze tijd van het jaar...” “In de bossen groeien slechte planten, en wolven en wezens zonder naam groeien in aantal... onder de schaduw...” 
Terwijl hij in de boeken naar antwoorden zocht op zijn vele vragen, hoorde Melchiorné – want dat was zijn naam – plotseling een krijsend geluid van buiten zijn hut komen. Het leek op het dood-gewone gerkras van een raaf, maar Melchiorné spitste zijn oren en luisterde aandachtig... Toen werden zijn ogen groot. Hij sprong op, de stoel waarop hij zat viel om, boeken vlogen om hem heen en vielen op de grond...
Hij pakte de staf die hij vast hield steviger beet en repte zich naar buiten. Buiten was het gekras beter te horen: een schel gekrijs dat door merg en been ging en je angst inboezemde... De oude man keek op naar de hemel en zag een vogel ter grootte van een raaf, maar alleen zijn romp was bedekt met veren. Het diertje deed sterk denken aan een gevleugelde hagedis, maar hij was schrikwekkend dun. Het vel was strak om zijn botten getrokken... Nu vloog het richting het Noorden, en Melchiorné rende achter hem aan. 

In de omgeving van Melchiornés huis waren veel bossen en natuurlijke weilanden groeiden aan de rand ervan. Er waren mooi glooiende dalen, waarin de weinige mensen in de omgeving woonden...







Geen opmerkingen:

Een reactie posten