※Mijmeringen※
~ ~ ~
Ah, distinctly I remember it was in the bleak December,
And each separate dying ember wrought its ghost upon the floor…
- The Raven, door Edgar Allan Poe -
And each separate dying ember wrought its ghost upon the floor…
- The Raven, door Edgar Allan Poe -
Het waren de laatste dagen van het jaar. De herfst had al lang geleden de strijd met de winter opgegeven. De takken die zo-even nog trots getooid gingen in gele, gouden of in rode tinten, namen nu genoegen met een sobere mantel van witte sneeuw. Waar vroeger nog zwermen vogels vlogen, hun exodus naar Afrika beginnend, en men de lucht soms voelde trillen van hun schelle gekraai en gekras, leek nu de stilte als een zware domper over de velden te liggen, en snoerde de ijzige kou mens en dier de mond. Moeder Natuur leek wel een teken te hebben gegeven, want waar vroeger het leven nog weelderig tierde en de diertjes elkaar in het groen versierden, stonden nu kale struiken, en bomen die van dichtbij geraamtes bleken. En kwam het door de speling van het lot, of door dat vreemde verschijnsel dat “toevalligheid” heet, dat ook bij ons op die kille decembernacht de dood was binnengetreden? Ik weet het niet. Wie zal het ooit weten?
In de kleine eikenhouten kamer, die slechts spaarzaam werd beschenen door het schijnsel van een kaars en de zachte, zilveren stralen van de maan (de stervende verdroeg immers geen fel licht) stonden ik, mijn vriendin en mijn broers, al even onbeweeglijk als het oude meubilair en de vergulde slingerklok, wat verlegen naar beneden starend om het bed van onze oude vader heen. De enige geluiden die een flauwe poging ondernamen om de ongemakkelijke stilte te verbreken, waren het ritmische getik van de klok, het zuchten van de wind, en de onsamenhangende woorden die onze vader in zijn doodstrijd sprak.
Woorden? Klanken zeg ik beter. Gemurmel, gemurmel in de oren van mijn broers, en ongetwijfeld ook in die van iedereen die hem had kunnen horen… maar niet in die van mij. Neen, ik hoorde een man die een revisie gaf van zijn leven, een retrospectief van zijn verleden, en inwendig terugdacht aan al die jaren die hij levend had doorgebracht. Die soms stotterende, dan weer weifelende klanken, waren slechts vage pogingen die de oude man ondernam om zijn gedachten op een rijtje te zetten. Mijn broers zagen een man die zich voorbereidde op de dood. Ik daarentegen, zag een man die terugdacht aan het leven.
Waar zou hij die donkere nacht zijn laatste uren aan hebben besteed? Hield hij een minuut stilte bij de gedachte aan de dood van zijn eigen vader, zestig jaar geleden, of dacht hij misschien aan de dagen dat hij als student door de steden dwaalde, opzoek naar een onderkomen? Spookte zijn vrouw, ook allang overleden, door zijn hoofd, of die van andere leden van zijn gezin? Dacht hij met weemoed terug aan dat hoogst miserabele leven, waarvan hij de meeste tijd had gedood met het slijten van ellenlange uren op een kantoor in Den Haag, of was hij eerder opgetogen dat het nu eindelijk, eindelijk voorbij was, en het eeuwige, eeuwige zwart hem voor eens en voor altijd zou omarmen, en hij rust zou mogen vinden in het graf? Ik weet het niet. Wie zal het ooit weten?
Maar misschien, heel misschien, dacht hij wel terug aan die ene dag in mei, toen hij door de verlaten straten van Antwerpen dwaalde, waar het die dag zo hard regende dat iedereen het had vermeden op straat te komen. Ja, iets in mij zegt mij dat het daar was dat zijn geest rondwaarde, want al vaker had hij verhaald over die regendag in mei...
[wordt vervolgd]
[wordt vervolgd]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten